Arnon Grunberg

Vriendelijke vampier

Arnon Grunberg. Foto: Tessa Hosthuma

door Arnon Grunberg

Op 31 oktober 2010 schreef ene Thijs Prein aan mij: ‘Jou hebben we nodig.’ De opening van zijn brief was pakkend genoeg om door te lezen en het verzoek dat hij vervolgens deed serieus te overwegen een toneelstuk schrijven voor enkele acteurs in het laatste jaar van hun opleiding aan de Amsterdamse Toneelschool&Kleinkunstacademie. ‘Wij kunnen spelen, jij kunt schrijven: wil je ons helpen?’ schreef Prein.

Zo’n verzoek kun je bijna niet naast je neerleggen. Dat diezelfde toneelschool mij ooit had afgewezen omdat ik meer een ‘kleinkunsttype’ zou zijn, leek mij achteraf een zegen. Ik had mij zomaar kunnen specialiseren in iets waarin ik mij nooit had moeten specialiseren. In december ontmoette ik in mijn hotel in Amsterdam de groep acteurs voor wie ik een stuk zou moeten schrijven. Vijf meisjes, drie jongens. Een van de jongens, later zou blijken dat hij Thomas heette, hing wat lodderig in zijn stoel. Toen er kortsluiting ontstond, stoof hij op en begon de schade te inspecteren. De kortsluiting leek hem meer te interesseren dan het toneelstuk dat ik voor hen zou moeten schrijven. De acteurs in spe begonnen over bezuinigingen in de kunsten, subsidies, het nieuwe kabinet; of ik daar niet over kon schrijven. Maar vanaf het moment dat ik de jongens en meisjes zag zitten moest ik aan Afghanistan denken. Ze hadden dezelfde leeftijd als veel van de militairen met wie ik in 2006 en 2007 in Afghanistan was opgetrokken en net als de meeste militairen zijn ook acteurs met hun lichaam bezig. Daarnaast prikkelden zij mijn nieuwsgierigheid. Zij waren geslaagd waar ik ooit had gefaald. Ik zei: ‘Ik wil best een stuk voor jullie schrijven, maar dan wil ik jullie allemaal interviewen. Kunnen jullie naar New York komen?’ Wie het eeuwige leven wil hebben moet zich op de jeugd storten. New York werd Dublin. In januari van dit jaar ontving ik gedurende twee dagen alle acteurs, afzonderlijk van elkaar, in mijn appartement. We spraken over ambities, school, ouders, vriendjes, vriendinnetjes, drank en de Ikea. In mijn aantekeningen vind ik zinnen als: ‘Ik doe yoghurt in een tupperwarebakje.’ Maar ook: ‘Dit verdient God niet.’ En: ‘Ga maar, toe maar, maar doe het veilig.’

Vrijwel niets van deze aantekeningen is in het toneelstuk dat ik uiteindelijk zou schrijven terechtgekomen, en toch waren het mooie dagen in Dublin: ik was een vriendelijke vampier, het bloed van de jeugd smaakte mij uitstekend en de jeugd zelf doneerde haar bloed met graagte.